Ouders zijn op grond van de wet verplicht om bij te dragen in de kosten van hun kind. Totdat het kind de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt, wordt er gesproken van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. Vanaf het 18e tot het 21e levensjaar spreekt men van een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. Nadat het kind 21 jaar is geworden bestaat er voor de ouders alleen nog een onderhoudsverplichting indien het kind door geestelijke of lichamelijke gebreken niet in staat is zichzelf te onderhouden, of als ouders dit bijvoorbeeld in een ouderschapsplan of convenant zijn overeengekomen. Regelmatig wordt er in een convenant afgesproken dat ouders hun kinderen tot een bepaalde leeftijd financieel in staat zullen stellen om hun studie af te maken.

Tot het voldoen van een bijdrage voor de kinderen zijn verplicht:

  1. de ouders van een tijdens het huwelijk geboren kind;
  2. de ouders van een tijdens het geregistreerd partnerschap geboren kind;
  3. de ouders die het kind hebben geadopteerd;
  4. de ouder die het kind heeft erkend;
  5. de ouder van wie het vaderschap (moederschap) gerechtelijk is vastgesteld;
  6. de stiefouder die met de ‘juridische’ ouder is gehuwd of een geregistreerd partnerschap is aangegaan.

Dit laatste geldt overigens alleen als het kind tot het gezin van de stiefouder behoort (de verplichting van de stiefouder eindigt bij het einde van het huwelijk of geregistreerd partnerschap).

Tijdens het huwelijk, geregistreerd partnerschap of samenwoning zal de verplichting tot levensonderhoud in natura worden gerealiseerd. Het kind wordt in gezinsverband verzorgd en opgevoed en de ouders dragen daar de kosten van. Pas wanneer de relatie wordt verbroken, zal er sprake zijn van een bijdrage in de vorm van een geldbedrag dat de ouder bij wie het kind zijn hoofdverblijf niet heeft, zal voldoen aan de andere ouder.

Voor het bepalen van de hoogte van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind,  die elk van de ouders dient te voldoen, zijn er twee uitgangspunten. Aan de ene kant is daar de behoefte van het kind en aan de andere kant de draagkracht van de ouders. De behoefte van het kind wordt gebaseerd op het netto besteedbaar gezinsinkomen ten tijde van de scheiding. Aan de hand van de in de rechtspraak gehanteerde tabellen (de zogenaamde Tremanormen) wordt op basis van het netto gezinsinkomen, het aantal kinderen en de leeftijd van de kinderen, de behoefte bepaald. Dit is het bedrag dat de ouders worden geacht om maandelijks bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind. Voor de behoefte van een jongmeerderjarige wordt vaak aangesloten bij de normen die de Wet Studiefinanciering hanteert.

Als de behoefte van het kind bekend is, wordt er vervolgens berekend wat de draagkracht van ieder van de ouders is. Allereerst wordt het besteedbaar inkomen per maand berekend aan de hand van de inkomensgegevens. In mindering op het besteedbaar inkomen wordt voor de kosten van levensonderhoud van de ouders een standaardbedrag van € 1.270,00 gebracht (norm 2024). Dit bedrag is als volgt samengesteld:

Bijstandsnorm voor een alleenstaande € 1.284,00
Wooncomponent in bijstandsnorm €    189,00  -/-
Ziektekosten €    166,00
Ziektekostencomponent in bijstandsnorm €      42,00 -/-
Onvoorzien €      50,00

Bij de berekening van kinderalimentatie wordt er voor de woonlasten in principe een forfaitair bedrag in aanmerking genomen. Dit is 30% van het besteedbaar inkomen. Soms is het zo, dat een van partijen niet alleen de huur van de eigen woning voldoet, maar ook de lasten van de voormalige echtelijke woning. In dat geval kan er voor de woonlasten een hoger bedrag in aanmerking worden genomen. Met de premie ziektekostenverzekering wordt geen rekening gehouden, nu deze al in het hiervoor genoemde bedrag van € 1.175,00 is verwerkt. Andere lasten die in aanmerking kunnen worden genomen zijn bijvoorbeeld aflossingsverplichtingen op schulden die uit het huwelijk/geregistreerd partnerschap/samenwoning stammen.

Het bedrag dat resteert wanneer de lasten in mindering worden gebracht op het besteedbaar inkomen, wordt de draagkrachtruimte genoemd. Van deze ruimte dient 70% aan kinderalimentatie te worden besteed. Dit noemt men de draagkracht en is het bedrag dat de ouder maximaal dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van het kind.

De ouders dienen naar evenredigheid van hun draagkracht bij te dragen in de kosten van het kind. Dit wordt berekend volgens de formule: draagkracht ouder: totale draagkracht x behoefte kind. De ouder bij wie het kind niet het hoofdverblijf heeft, heeft recht op de zogenaamde zorgkorting. Dit is een tegemoetkoming in de kosten die de ouder in het kader van de zorgregeling maakt. De korting is afhankelijk van het aantal dagen dat het kind bij die ouder verblijft en de behoefte van het kind.

Er hoeft nooit meer te worden betaald dan ofwel de behoefte ofwel de draagkracht. De laagste is bepalend voor de uiteindelijk te betalen bijdrage. Is bijvoorbeeld de behoefte van het kind € 500,00 per maand en de draagkracht van de ouder € 300,00 per maand, dan moet die ouder € 300,00 per maand betalen. Is de draagkracht van de ouder € 500,00 en de behoefte van het kind € 300,00, dan dient de ouder ook € 300,00 per maand te voldoen. Het is dus van belang om zowel de draagkracht als de behoefte te bepalen.

Op grond van de wet heeft een bijdrage in de kosten van de kinderen voorrang op de bijdrage in het levensonderhoud van een ex-echtgenoot of ex-geregistreerde partner. Dient een persoon aan meerdere kinderen bijdragen te betalen, dan wordt de draagkracht van die persoon in principe over de verschillende kinderen verdeeld. Dit kan zich met name voordoen bij samengestelde gezinnen, waarbij die persoon een onderhoudsverplichting heeft tegenover de kinderen die hij tezamen met zijn ex-partner heeft gekregen en een onderhoudsverplichting tegenover de kinderen die hij met zijn nieuwe partner heeft gekregen. Ook kan het zijn dat hij als stiefouder een onderhoudsverplichting heeft tegenover de kinderen van zijn nieuwe partner.

Is er sprake van een wijziging van omstandigheden, dan is het mogelijk om bij de rechtbank een procedure te starten waarin een hogere of lagere bijdrage wordt gevraagd. Omstandigheden die tot een aanpassing van de bijdrage kunnen leiden zijn bijvoorbeeld een wijziging in het hoofdverblijf van de kinderen of een wijziging in het inkomen van (een van) partijen.